De troonzaal van God en de huiskamer van oma
Colette van der Heiden
•••
‘De troonzaal van Gods genade’. Jorg (preek van 10-1-2021, red.) had er een plaatje bij van een imponerende troonzaal. Zoals ik me voorstel bij koningin Esther, die toegang vraagt tot de koning. Vanaf zijn hoge troon reikt hij haar genadig het puntje van Zijn scepter toe. Oef… toestemming tot spreken – in plaats van haar hoofd eraf.
De troonzaal… dat beeld roept bij mij afstand op. Grootheid en majesteit, tegenover mijn falende kleinheid. Als ik dat beeld koppel aan genade, dan voelt dat als néér-buigende, vooruit-dan-maar-genade. Genade waar je je best voor moet doen. Esther ging bidden en vasten en trok mooie kleren aan. Ik betrap me wel eens op vergelijkbare inspanningen. Ik moet genoeg geloof hebben. Heb ik wel al mijn zonden beleden? Genoeg stille tijd gehouden? Oef… gelukkig nét niet mijn kop eraf.
Dit benauwende beeld van een ’troonzaal van genade’ is natuurlijk niet wat Jorg bedoelde. Trouwens, ook niet wat Paulus wil zeggen! Hij spreekt over vrede met God, vrije toegang, Gods liefde in ons (Rom. 5:1-5). Genade (charis) is familie van vreugde (chara). Vrije, onbeperkte toegang tot liefde en vreugde!
Toch is die afstandelijke genade wel een beeld dat zich diep in mij genesteld heeft. Ook al weet ik ‘God is liefde’, bij mij overheerst nog vaak dit gevoel van afstand tussen Zijn volmaaktheid en mijn beperktheid.
Maar Jorg verraste me: hij vergeleek Gods troonzaal met de huiskamer van zijn oma. Een plek waar je niks fout kan doen, altijd welkom bent. Waar je op de bank in slaap mag vallen, en je oma glimlachend toekijkt. ‘Lekker toch, je had het vast even nodig.’ Heerlijk. Maar – is God dan een lievige oma die alles goed vindt?
De troonzaal en de huiskamer van oma, hoe breng ik die beelden bij elkaar? Ik vind de sleutel in wat Jezus zegt over het ‘Huis van Mijn Vader.’ Daar is een feestzaal, waar de deuren wijd van open staan. Er wordt een groot bruiloftsfeest gevierd. Iedereen is uitgenodigd. De Koning rent op me af om me te omhelzen. Ik mag blijven slapen: kamers genoeg. Ik krijg fantastische feestkleding. Wat als de troonzaal een balzaal is, waar ik als stralende bruid van Christus mag dansen met de Prins? Een plek van feestvieren én van thuiskomen?
De troonzaal van genade: geen neerbuigende ‘vooruit-dan-maar’ genade, maar optillende ‘hoera-daar-ben-je-dan!’ liefde!
En dan het mooiste: Paulus heeft het niet zozeer over een hemel waar ik ooit naar toe zal gaan, maar over een plek waar ik nu al kan zijn. Die feestzaal en huiskamer van God, daar hebben we nú vrije toegang toe: ‘omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten…’ (v.5)
Die huiskamer waar ik naast God op de bank mag ploffen, is hier. De balzaal waar ik met Hem mag dansen, staat vandaag wijd open. Ik ben het huis waar Gods liefde woont!
Eerlijk? Ik vind het moeilijk om dat echt te ervaren in een wereld vol onrust en lawaai. Maar oefenen helpt. Ik stel me de waarheid voor: dat God hier is, dat God goed is. We lopen dat rondje door de polder sámen. ‘Mooi gemaakt God’. ‘Dank je, lieverd.’ En als ik op de bank lig met een boek, glimlacht God: ‘Lekker toch. Je had het echt even nodig.’
Rusten in Zijn aanwezigheid, dansen in Zijn eeuwig welkom. Dan wordt elke plaats en elk moment een feest van genade.