De tuin
Colette van der Heiden
•••
Ik wandel door een tuin vol fruitbomen en bessenstruiken. Langs het pad bloeien geurige kruiden en wilde bloemen. Op een mooi plekje aan het water staat een bankje. Ik ga zitten en terwijl ik om me heen kijk voel ik vrede mijn hart instromen. Na een tijdje zie ik iemand naderen. Een kalme wandelaar, met een vriendelijk gezicht.
“Goedemiddag. Mag ik?” Zijn blik gaat naar de plek naast mij.
Ik glimlach. “Natuurlijk. Wat een prachtige tuin is dit hé? Hier is duidelijk veel liefde en aandacht aan gegeven.”
“Ach,” zegt de man. “Het was hier veel mooier toen de rozen nog bloeiden. Is het niet zonde dat rozen maar zo kort bloeien? De rest van het jaar is er niks aan.”
Ik veer op. “Ja, maar alles heeft zijn tijd. Nú is de lavendel op zijn mooist en die geurt zo heerlijk! Net als al die kruiden. Zoveel verschillende… wat een rijkdom!”
Hij moppert. “Het is anders knap lastig om al die kruiden en hun werking te onthouden. Eén kruid dat overal goed voor is zou zóveel praktischer zijn!”
O nee toch. Blijkt er een ouwe zeur naast me op het bankje neergeploft.
Ik wijs: “Daar, al die verschillende zomerbloemen… zo mooi!”
De man haalt zijn schouders op. “Het ziet er nu wel aardig uit. Maar ze kunnen nergens tegen: met een regenbui gaat alles platliggen en als het even droog blijft hangen ze er treurig bij.”
“En al die fruitbomen dan? Met hun bloesem, vruchten en mooie herfstkleuren?”
“Die zijn het ergst!” bromt hij. “Weet je hoeveel werk een boomgaard is? Snoeien, schimmels en rupsen bestrijden… trouwens, de bloesemtijd is al voorbij en van vruchten is nog weinig te zien. Met een beetje wind valt de helft al vroeg af. Wat een verspilling van energie.”
Ik raak geïrriteerd. “Dat is gewoon de natuur! Rupsen worden vlinders en die zorgen voor bestuiving! En als zwakke vruchtjes afvallen, kan alle energie naar de goede vruchten die overblijven.”
Hij lijkt me niet te horen. “Het is ook totaal niet handig dat je in korte tijd zoveel fruit hebt dat zo’n boom er haast aan bezwijkt. Als je er nou het hele jaar wat van zou kunnen eten… En waarom niet één struik waaraan doorlopend bramen, aardbeien én bosbessen groeien? Dáár heb je tenminste wat aan!”
Verbijsterd kijk ik opzij. Dan pas zie ik de twinkel in zijn ogen.
“Oei, ik dacht dat u het méénde! Ik ben er letterlijk ingetuind, geloof ik.”
De man lacht schaterend. Ik lach opgelucht mee.
Dan kijkt hij me recht aan en stelt een vraag.
“Stel jij bent een plant of boom in deze tuin. Hoeveel van wat ik gezegd heb geloof jij over jezelf?”
Daar ben ik even stil van. Ik proef de vraag, laat hem langzaam zakken. Ben ik de roos, die zichzelf alleen maar waardevol vindt in de bloeitijd en er verder niet toe doet? Ben ik een kruid, dat álle goede eigenschappen wil hebben – alles voor iedereen moet zijn? Vind ik mezelf een zwakke zomerbloem en moest ik beter tegen regen en droogte bestand zijn? Ben ik de fruitboom, die vindt dat ze het hele jaar vruchten moet uitdelen? Ben ik een braam, die eigenlijk óók aardbeien en bessen wil voortbrengen?
En dan komt de volgende vraag vanzelf in mij op: hoe vaak beoordeel ik anderen op deze manier? Moet een enthousiast persoon ook geduldig zijn? Moet iemand áltijd positief zijn? Mag rust of rouw vooral niet te lang duren? Wat als iemand in een seizoen is dat ze even niets heeft om uit te delen? Na lange tijd kijk ik op. De ogen van de man zijn vriendelijk, mild.
“Je hoeft mij geen antwoord te geven. Maar zou het verschil maken als je jezelf af en toe die vraag stelt?”
“Bedankt”, zeg ik alleen.
Hij lacht. “O ja, ik ben blij dat je zo van mijn tuin geniet. Het ís een hoop werk, maar ik doe het inderdaad met veel liefde.”