Mijn kaasvriendje die er nu wat groen en harig uitziet, die voordelige twee-voor-de-prijs-van-één-sausjes, ook al over datum. Dat mooie kopje waarvan het oor is afgebroken, het glühweinkannetje uit Oostenrijk dat nooit meer gebruikt wordt, vele voorwerpen waarvan ik het bestaan niet meer wist… mijn prullenbak puilt uit. Ja, ik ben aan het opruimen. Dat is niet bepaald mijn hobby. Ik verschuil me graag achter het idee dat creatieve mensen nu eenmaal chaotisch zijn. Toch houd ik wel van een opgeruimd huis en ik schaam mij enigszins voor rommel en viezigheid. Maar, eerlijk is eerlijk, sommige deuren houd ik voor mijn visite liever gesloten.
Wanneer ik mijn hart vergelijk met een geestelijk huis moet ik bekennen dat zich ook daar rommelhoekjes bevinden. Ik laat mensen liever de opgeruimde schone woonkamer zien en alle rotzooi die ik in dit leven maak, veeg ik graag onder het tapijt. Bizar eigenlijk dat hiervoor durven uitkomen mij minder gene oplevert dan die deurtjes dichthouden. Ik concludeer dat de reden hiervoor is dat ik ervan verzekerd ben dat veel mensen hetzelfde doen. Zeg nou zelf: je hoeft de vuile was toch ook niet buiten te hangen? Het gevolg is dat we met bewondering naar elkaar kijken. We lijken ons leven allemaal keurig op de rit te hebben, de fouten, twijfels en worstelingen netjes achter onze deurtjes weggewerkt.
Soms denk ik, die Roomse biechtstoel was zo gek nog niet. Misschien zou het goed zijn om op de plaats van de pastoor dan een willekeurig gemeentelid te laten luisteren. Dat zou beslist bevrijdend werken: “hé, ik ben niet de enige die hiermee worstelt” of “tjonge, heeft hij dat ook”?
We worden er door Gods Woord toe opgeroepen: “Beleid elkaar uw zonden”. Toch zie je dat maar zelden gebeuren. Het past niet in onze “bemoei je met je eigen zaken” maatschappij. En gek genoeg lijkt in onze christelijke subcultuur het ophouden van die schone schijn nog erger. Juist daar waar genade wordt gepreekt en iedereen zal beamen dat je God juist in je rommelige huis/leven mag toelaten, verwachten we wel van anderen dat zij ons altijd goed behandelen en vooral een heilig leven leiden.
Met name binnen de kerk zouden we meer deuren moeten openen en elkaar onze rommel laten zien. Laten we er gewoon voor uitkomen naar elkaar toe dat ons leven soms een rommeltje is en zo onszelf bevrijden van dit juk van geestelijk perfectionisme. Wat zou het fantastisch zijn wanneer we naar elkaars rommel kijken zonder te oordelen en zouden aanbieden om de ander mee te helpen met het opruimen. Want immers voor dat waarvan men geen weet heeft, kan ook geen hulp worden geboden.
Tja… terug naar de realiteit. Ik zit hier, al dromend van een utopie, toch nog steeds in mijn eentje voor mijn koelkast te ruiken wat er nu nog stinkt.
Laat ik maar eens een schoon sopje pakken.