Vuur
Colette van der Heiden
•••
Ik knipper met mijn ogen. Het staat er echt. Maar het kán niet.
Wat is dit voor rare grap?
‘Je bent geselecteerd voor een fysieke ontmoeting met Jezus Christus. Hij zal precies één uur lang voelbaar, hoorbaar en zichtbaar aanwezig zijn. Je mag Hem alles vragen. Bereid je goed voor, want deze ontmoeting zal (in deze vorm) eenmalig zijn. Tijd: precies over een week, plaats: waar je dit leest.’
Ik ben dus echt niet thuis, volgende week. Neem een ander in de maling. Maar – stel dat het wáár is, zou ik die kans dan willen missen uit angst om voor schut te staan? En – stel dat het wáár is, wàt zou ik Hem dan willen vragen? Mijn hart bonst, en in een koortsachtige onrust maak ik een lijst, die almaar langer wordt.
Precies een week na de aankondiging staat Hij in mijn woonkamer. Hij is lang niet zo knap als ik dacht, draagt een spijkerbroek en een polo. Waarom dacht ik eigenlijk dat hij nog zo’n jurk uit het jaar nul zou dragen? Aan zijn ogen herken ik Hem, al doen ze me ook een beetje aan de kerstman denken. Misschien door de vrolijke lach waarmee Hij luid mijn naam roept. Jezus. Hij is het echt.
Ik wil knielen maar Hij houdt me tegen, schudt mijn hand en geeft me een hugg. ‘Wat goed je te zien!’ Hij kijkt naar de papieren in mijn hand. ‘Ah, je hebt je voorbereid.’
Ik stamel: ‘Het is wel veel. En ik weet niet goed wat ik moet kiezen.’
‘Mag ik even kijken?’ Ik reik hem het pak papier aan. Hij bladert het door, mompelend. ‘Hmm… uitverkiezing of vrije wil, is lijden een straf of een proef, volwassen of kinderdoop, eindtijdvisies, positie van de vrouw…’
Ik zie Zijn gezicht betrekken. ‘Ach ongelovig volk, hoe lang moet Ik jullie nog verdragen,’ mompelt Hij. Ik ruk het papier boos uit zijn handen. Hij kijkt op en ziet mijn frons. ‘Sorry, dat floepte eruit. Maar eerlijk, het valt me van je tegen.’
‘Wat is hier nou mis mee? Ik wil gewoon eindelijk duidelijkheid. Christenen hebben zoveel meningen. Hoe weet ik nou wie er gelijk heeft?’
‘Hoe wordt de wereld, of zelfs alleen maar jouw leven, er beter van als je weet wie er gelijk heeft?’
Ik protesteer. ‘Maakt het dan allemaal niks uit? Maar het zendingsbevel dan? We moeten het evangelie toch verkondigen? Dan moeten we wel de juiste dingen zeggen!’
Jezus zucht. ‘Dat akelige woord weer, ‘zendingsbevel’. Eén: het was geen bevel, maar een belofte. Twee: Ik heb nooit gezegd: overtuig iedereen van je gelijk. Nee! Deel gewoon wat je met Mij meemaakt. Geef het vuurtje door, zodat het anderen kan verwarmen!’
‘Maar toen u met de Emmaüsgangers sprak, toen gaf U hun toch ook uitleg hoe het zat?’ ‘Wat zeiden de Emmaüsgangers na hun ontmoeting met Mij?’
‘Was ons hart niet brandende in ons…’ mompel ik.
‘Precies. Ze leerden niet gelijk hebben, ze leerden Mij beter kennen. En wat deden ze daarna?’ ‘Ze renden weg om het de anderen te vertellen.’ ‘Ja. Had Ik hun dat ‘zendingsbevel’ gegeven?’ ‘Nee, maar ze wilden natuurlijk niets liever!’
‘Snap je? Er was een vuurtje aangegaan, en ze wilden dat vuurtje doorgeven.’
Het is stil. Dan gooi ik eruit: ‘Mijn vuurtje is al heel lang uit. En ik weet niet hoe ik het kan laten branden.’
Jezus wijst op het papier. ‘En niet één van deze vragen gaat dáárover, toch? Wat voel jij nu écht? Welke vragen heb je níet opgeschreven?’ ‘Dat wilt U niet weten!’ zeg ik kortaf. Hij legt zijn handen op mijn schouders, en kijkt mij recht in de ogen. ‘Zeg het maar’, zegt Hij heel zachtjes.
Dan, alsof er een dijk doorbreekt, stromen ze eruit. De waaromvragen. De niet-eerlijk-vragen. De boze, bange en pijnlijke vragen. Ik schreeuw, ik vloek, en uiteindelijk huil ik, lang en hevig.
Al die tijd blijven Jezus’ handen op mijn schokkende schouders rusten, sterk en zacht tegelijk. Als ik rustiger word en weer opkijk, zie Ik ook in Zijn ogen tranen blinken. ‘Dankjewel’, zegt Hij. We zijn beiden een poosje stil.
Dan zegt Jezus langzaam: ‘Weet je, Ik kende alle antwoorden. Maar toen het lijden kwam, had Ik er niets aan. God, wat was ik bang. Er was maar één antwoord dat Mij erdoorheen hielp.’ Ik zie hoe Hij een brok wegslikt. ‘De liefde van Mijn Vader.’
In Jezus’ achterzak klinkt een telefoontingel. ‘Ach, wat gaat aardetijd snel voorbij. We hebben nog een paar minuten. Wat zou je graag willen?’
Ja, nu weet ik wat ik wil. ‘Een knuffel, als het mag.’
Jezus grijnst breed en spreidt wijd zijn armen. ‘Ik hoopte dat je dat zou vragen!’
De knuffel voelt vertrouwd, alsof ik eindelijk echt thuis ben. Als Hij me weer loslaat, vraagt Hij: ‘Herinner je je hoe het in Narnia eerst altijd winter was en nooit lente werd?’
Mijn lievelingsboeken. Hoe wéét Hij dat? Duh, natuurlijk weet Hij dat. ‘Ja?’
‘Jouw vuurtje brandt nu en overal waar het donker en koud is, zul jij het licht en de lente brengen. Dat is geen ‘zendingsbevel’. Het gebéurt gewoon. Geniet ervan!’
Hij glimlacht stralend naar me. ‘Bedankt voor de knuffel. Je hebt Mij daarmee heel gelukkig gemaakt.’
Dan is Hij weg. En toch ook niet. Want ik voel het vuur nog branden in mij.