We lezen eerst uit Psalm 8 hoe God de mens een belangrijke plaats gaf in Zijn schepping: Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd:

Ja, de mens is belangrijk, maar hij is geen god. Heel duidelijk stelt de psalmist hier: U hebt hem bijna een god gemaakt. Wat is de mens? Hoe mogen wij hem volgens de bijbel beoordelen en wat mogen we van de mens verwachten in deze wereld?  Hoe mag de mens naar zichzelf kijken in het licht van een heilig, rechtvaardig en liefdevol God? Wat is de visie van de Kerk van de Nazarener op de mens in het licht van Gods woord?

 Laten we eens zien wat daar in de bijbel over staat geschreven:

“Niemand is is goed dan God alleen”, zei Jezus. “Arglistig (boosaardig slim) is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het, wie kan het kennen?” staat in Jeremia. “Want allen hebben gezondigd en derven (missen) de heerlijkheid Gods”, schrijft Paulus. En invloedrijke leiders van christenen zijn er heel duidelijk over: “De menselijke natuur is zo corrupt en blind, dat ze de grootte van de zonde niet eens volg of ziet”, zei Maarten Luther. “Iedereen die dit ontkent, noem het erfzonde of iets anders, is nog steeds een heiden”, aldus John Wesley.

U ziet wel, het is om mismoedig van te worden! Het is de harde werkelijkheid die we maar moeilijk willen aanvaarden; het strijkt tegen de haren in. Toch staat juist de Kerk van de Nazarener bekend om haar optimistische kijk op de mens en zijn mogelijkheden. Hoe is dat mogelijk? Hoe kan men verwachtingsvol kijken naar de mens in zijn zonde, onmacht, vervreemding en relatiestoornissen? In drie stappen zal ik uit de doeken doen waar onze kerk staat en waar het optimisme vandaan komt.

 

De gevallen mens

Volgens Genesis 1:27 werd de mens naar “Gods beeld” geschapen. Je zou het zo kunnen zeggen: God heeft zichzelf in de mens gelegd, zoals wij onszelf leggen in iets dat we in volle overgave geschapen hebben. De mens beschadigde deze gelijkenis met God door voor zichzelf te kiezen boven God. Wat is er nu nog over van het beeld van God in de mens? Net als alle kerken van de reformatie geloven wij dat de mens na de zondeval “totaal verdorven is”. Echter, er is een klein maar belangrijk verschil in visie tussen dat wat door John Wesley werd geformuleerd en ook in onze kerk aldus gezien wordt. De mens is totaal verdorven maar niet Totaal! Dit verschil komt naar voren door een relationele benadering van de zondeval. Dan is het beeld van God geen ding, geen afdruk of iets dergelijks, maar een afspiegeling van een relatie: de relatie God-mens. Door de zondeval vond er een relationele breuk plaats, die de relatie met God verbrak. Na het verbreken van die relatie verloor de mens het vermogen om het contact met God te herstellen. Door die scheuring kwam er moreel verval en nam de zonde buitensporige vormen aan. De mens was nu overgelaten aan zichzelf; hij koos daar voor! In deze toestand leeft de mens zonder God en is hij zonder de hulp van God niet in staat om zijn schepper te vinden en met Hem te leven. Maar het beeld van God heeft zijn gunstige sporen nagelaten in de mens. In die zin is hij niet totaal verdorven. 

Dit verstoorde beeld ziet er dan zo uit:

Wat nog aanwezig is bij de natuurlijke mens zijn,

*   De natuurlijke gelijkenis: persoon met ik-besef.

*   De bestuurlijke gelijkenis: regeren, leiding geven.

En tot slot dat wat de mens van God scheidt door de val is de

*   morele gelijkenis: de omgang met God, met zichzelf en met elkaar in zelfgevende liefde of de Christusgelijkvormigheid.

Zo is de mens zonder God nog in staat over zichzelf na te denken en verstandige besluiten te nemen. Ook kan hij nog besturen en leiding geven. Maar voor wat betreft het leven met God en mens zoals God het bedoeld heeft, is de mens hopeloos verloren. Hoe kan het ook anders, de mens is afgesneden van de Bron van licht en leven. En zo staan we in één lijn met de reformators: de mens kan uit zichzelf niets ondernemen om zichzelf weer met God te verbinden. De enige hoop op redding en herstel ligt bij God!

 

De mens onder de genade van God

Gelukkig kunnen we vaststellen dat de mens alleen theoretisch hopeloos verloren is. Het grote nieuws voor alle mensen is: Gods genade stelt u in staat om u in zijn armen te begeven! God, de Vader heeft door het verzoenend sterven van Jezus Christus van zijn kant af de brug geslagen naar de mens. De band met God kan hersteld worden en daarmee komen de mogelijkheden voor verlossing, herstel en heiliging binnen handbereik. Let wel: Alleen door Gods genadige opstelling (2 Corintiërs 5: 17-19)! Dit is een belangrijk punt waar ik even bij stil wil staan.

De bovengenoemde mogelijkheden door Gods genade nemen we “vrije genade” (of “De menselijke wil”) wat het tegenovergestelde is van “vrije wil”. Bij vrije genade worde de mens door God in staat gesteld te kiezen voor of tegen Hem. Bij de vrije wil ligt het zwaartepunt bij de mens die zelf kiest voor God uit eigen kracht. Het is van groot belang om de vrije genade te benadrukken om te voorkomen dat de mens zichzelf gaat verheffen en zegt dat hij God uit eigen kracht heeft ontdekt en ontmoet. Het is door Gods voorafgaande genade dat de mens tot God getrokken kan worden (Efeziërs 2: 8,9).

 

De mens is capabel om God te vinden

De leer der erfzonde in het perspectief van Gods genade leidt naar een optimistische kijk op de mens. Door genade is de mens “capabel voor God”. Dit heeft tot gevolg dat er nooit absoluut hopeloze situaties zijn in het licht van Christus werk. Wanneer de mensheid zou erkennen dat de grote en kleine situaties zijn in het licht van Christus werk. Wanneer de mensheid zou erkennen dat de grote en kleine problemen in de wereld te herleiden zijn tot de grondoorzaak, de kloof tussen God en mens, dan zou er gewezen kunnen worden op het feit dat God zich in Christus met ons verzoend heeft. De mens kan namelijk van binnenuit veranderd worden. Kan de mens inderdaad van een verdorven persoon tot een goed en liefhebbend mens veranderen? Ja, ieder mens heeft in meer of mindere mate het vermogen in zich om lief te hebben. Dat vermogen wordt bevrijd door de ontmoeting met Jezus, de Christus. Een mooi voorbeeld hiervan is de kleine Zacheüs, en misschien u zelf ook wel. (Lucas 19: 1-10). Maar, zoals we zagen, de mens is van nature zelfgericht en geneigd tot leven zonder God. John Wesley schreef daar over: “De mens was geschapen om op God te zien als zijnde bestemd voor Hem. Maar terwijl hij zondigde keerde hij in zichzelf. Dit houdt in dat de mens geheel vijandig en verdorven koos te zijn. Op het moment dat hij zich van God afkeert, keert hij zich af van het goede en van de bron van zijn goed-zijn. Zij zoeken God niet maar zichzelf. Waarheen zij zich ook begeven ze kunnen niet uit de cirkel van het zelf komen. Ze zoeken zichzelf in hun maatschappelijke, hun dagelijkse en in hun religieuze bezigheden. Uiteindelijk zijn al hun bezigheden gericht op de dode zee van het zelf.”(?)

We begrijpen dat de verlossing van deze mens alleen mogelijk wordt door een ommekeer (bekering) van de relatie ik-ik naar ik-Gij-en-de-ander! (het draaideureffect: denk aan de draaideur in een tekenfilm; iemand vliegt naar binnen en komt even zo hard weer terug!) 

God verlangt naar die ommekeer van mensen! God wil immers het heil van alle mensen. Wij geloven dat God ons eerst heeft bemind; en wij kunnen daarom nauwelijks geloven dat er ook mensen verloren kunnen gaan. Nee, God wil dat ‘alle mensen behouden worden,’ (1 Timoteus 2:4; 2 Petrus 3:9) en Hij maakt het mogelijk.

We besluiten dit hoofdstuk met ons geloofsartikel over de “Menselijke wil” uit het handboek van onze kerk: “Wij geloven dat de schepping van de mens naar Gods gelijkenis de mogelijkheid inhield om tussen goed en kwaad te kiezen en dat hij aldus moreel verantwoordelijk geschapen werd; dat hij door de val van Adam verdorven werd, zodat hij thans niet door zijn eigen natuurlijke kracht en werken kan omkeren en zichzelf op geloof en het aanroepen van God kan voorbereiden. Maar wij geloven ook dat de genade van God door Jezus Christus aan alle mensen om niet geschonken is, zodat allen, die dit begeren in staat gesteld worden om zich van de zonde tot de gerechtigheid te keren, in Jezus Christus te geloven voor vergeving en reiniging van zonde en die goede werken na te volgen, die Hem aangenaam en welbehaaglijk zijn. Wij geloven dat de mens, zelfs na de ervaring van wedergeboorte en volkomen heiliging, weer tot zonde kan vervallen en kan afvallen en, tenzij hij zich bekeert van zijn zonde, zonder hoop voor eeuwig verloren is.”

Om verder te bestuderen: Gods beelddrager en morele verantwoordelijkheid: Genesis 1:26-27; 2:16-17; Deuteronomium 28:1-2, 30:19; Jozua 24:15; Psalm 8:4-6; Jesaja 1:8-10; Jeremia 31:29l-30; Ezechiël 18:1-4; Micha 6:8; Romeinen 1:19-20; 2:1016; 14:7-12; Galaten 6:7‑8. Natuurlijk onvermogen: Jog 14:4; 15:14; Psalm 14:1-4; 51:5; Johannes 3:6a, Romeinen 3:10-12; 5:12-14, 20a; 7: 4-25. Vrije genade en werken des geloofs: Ezechiël 18:25-26; Johannes 1:12-13; Handelingen 5:31; Romeinen 5:6-8, 18; 6: 15-16, 23; 10:6‑8; 11:22; I Corinthe 2:9-14; 10:1-2; 2 Corinthe 5:18-19; Galaten 5:6; Efeziërs 2: 8-10; Filippenzen 2:2-13; Kolossenzen 1:21-23; 2 Timotheüs 4:10a; Titus 2:11-14; Hebreeën 2:1-3; 3:12-15; 6:4-6; 10:26-31; Jacobus 2:18-22; 2 Petrus 1:10-11; 2:20-22.

Bron: Oriëntatiecursusmateriaal, Ds. Maarten van Immerzeel